De tijd in Indonesië was de gelukkigste van mijn ouders lijkt het wel. Op onverwachte momenten gingen ze fluisterend Maleis praten en keken elkaar hemels verliefd aan als ze aan die tijd dachten. Dat gevoel sloeg snel over op mij en Ralph. We werden ondergedompeld in dat Katholieke wereldje op Noord-Sulawesi, Bian als secretaresse van de bisschop, beheerder van de Wilde Ganzen en nog diverse andere fondsen, ze was verbindingsofficier tussen de orde van de paters in Nederland en Indonesië. Ze zat als een prinses achter haar bureautje en als de bovenste la openging dan vlogen de bankbiljetten door de ruimte, overal envelopjes en geheime briefjes. Ze wilde ons overal showen en lange dagen reden we door het ondoordringbare oerwoud van palmen met af en toe nederzettingen. Het paradijselijkst waren toch wel de Banda-eilanden, zo ver weg en zo afgelegen dat je onmiddellijk in een soort weldadige rust kwam. Parel van de Banda-eilanden is de nootmuskaat. Je kan het vruchtvlees van de foelie vers eten of er jam van maken maar ook drogen voor in de verrukkelijke rijttafel. Toppunt van wreedheid was wel de onthoofding van de Bandarezen in 1621 door JP Coen, die de macht over de nootmuskaat terug wilde brengen naar de VOC. Mijn vader was jaloers want zo ver weg was hij nog niet geweest maar toen we met hem op midden Sulawesi in Gorontaloe kwamen, de geboorteplaats van mijn oudste zus Lucie, smolt hij. Zijn kleding en uitstraling werd steeds Indischer, de mijne trouwens ook. Hij droeg geen pak meer maar een sportieve afritsbroek met een batik long sleve of een sportief shirtje met zwembroek in aardbeienmotief, hij was 79 jaar. In vijfentwintig jaar bezochten we Indonesië zes keer, we waren er met mijn vader, zus en neef Pim. We zagen Bian negentig worden, de projecten van Han succesvoller dan we oorspronkelijk dachten. De eerste academie voor fysiotherapie en het tehuis voor gehandicapte kinderen waren populair, steeds vaker werden kinderen gebracht die doordat ze niet in beweging kwamen een vergroeid lichaam hadden. Ze werden min of meer in het donker achter het huis aan hun lot overgelaten. Altijd wist Han ze te vinden. Ondanks dat Han al vanaf zijn twintigste in Indonesië had gewoond moest hij toch op zijn tachtigste terug naar Nederland, er was geen ruimte meer voor een Belanda. Helaas overleed hij aan Covid, vrij vroeg tijdens de pandemie.
We kwamen met mijn vader steeds verder weg van de bewoonde wereld, hij had echt op afgelegen plekken recht gesproken. De omstandigheden waren nog net zo primitief als toen. Geen elektrisch licht, geen bedden, een stukje spiegel om je te scheren, geen zoet water. Het deerde mijn vader allerminst. Zittend op zijn hurken kon hij uren kletsen met een andere oudere heer die ook familie in Nederland had en zich de vroegere tijden nog goed kon herinneren. Zo keek ik mijn vader recht in zijn Indische ziel. Hij voelde zich in Nederland nog beschaamd over de confronterende studentenfoto’s van Veritas met dronken studenten en uitdagende décolletés, terwijl zijn familie overzee in Japanse interneringskampen was opgesloten.
Ik voelde me volkomen senang waar ik ook was hoewel Oost-Timor niet de gemakkelijkste bestemming was, onze zoektocht naar de geboortegrond van onze Indisch voormoeder mislukte erbarmelijk en dit onafhankelijke land moest zich nog waarmaken.